Zes
‘Heb je nu alles?’ Julia bekeek de kleine koffer die naast Mary Kate stond. ‘Ben je niets vergeten?’
Grace schudde haar hoofd.
‘Goed zo.’ Julia inspecteerde haar beschermelingen nog één keer en bekeek met grimmige voldoening hun stevige leren laarzen en zware wollen mantels. ‘Die kun je over je heen trekken als het ’s nachts te koud wordt,’ bracht ze hun voor de honderdste maal in herinnering. ‘En hou je laarzen aan.’
Grace pakte haar hand. ‘We zullen alles onthouden wat je gezegd hebt, hè, Mary Kate?’
‘Aye.’ Het kleine meisje knikte. Ze kwam dichterbij en pakte Julia’s andere kant. ‘Gaat u mee? Alstublieft?’
‘Ach, meisje-lief.’ Julia tilde haar op en hield haar stevig vast. ‘Ik wou dat het kon. Ik zal je zó missen.’ Ze omhelsde haar nog eenmaal, zette haar weer op de grond en trok de muts die ze scheef geduwd had, weer recht. ‘Pas goed op je moeder, jij. Zorg dat ze eet en warm blijft. En dat ze eet.’
‘Dat hebt u al gezegd.’ Mary Kate glimlachte verlegen.
Julia stapte uit de traag voortbewegende rij om te kijken wat er voorin gebeurde.
‘Alle koffers en kisten gaan naar de ene kant,’ vertelde ze. ‘De matrozen dragen ze weg. Daarheen.’ Ze wees naar een tweede loopplank aan het andere eind van het schip, waar bemanningsleden de bagage op hun rug aan boord droegen. ‘Kijk, ze kunnen niet alles meenemen.’
Grace rekte haar nek en zag een groeiende stapel potten en pannen, landbouwwerktuigen, gereedschappen en spinnenwielen; er stonden twee kratten vol kakelende kippen en zelfs een eenzame geit.
‘Iemand controleert de namen,’ vervolgde Julia. ‘Hij praat met iedereen die aan boord gaat. Waarover in vredesnaam, denk je?’
‘Hebt u de vogelvrij verklaarde Grace O’Malley gezien? Weet u iets over Gracelin O’Malley?’ zei Grace met een basstem.
‘Niet grappig!’ siste Julia en wierp een blik achterom. ‘Dat is helemaal niet grappig!’
Grace sloeg haar arm om Julia’s schouders en omhelsde haar geruststellend. ‘Ik maak gewoon een geintje,’ verontschuldigde ze zich. ‘Om alles even te vergeten.’
‘Nou, als je maar niet vergeet hoe jij geacht wordt te heten!’ vermaande Julia. ‘Je bent mevrouw Bram Donnelly, weet je nog, en dat is al riskant genoeg, volgens mij. Ik weet het, ik weet het,’ – ze hield haar hand omhoog om haar vriendin het zwijgen op te leggen – ‘je wilt er zeker van zijn dat Sean je kan vinden, wat er ook gebeurt.’
‘En onze namen moeten opgetekend zijn voor Mary Kates bestwil,’ voegde Grace eraan toe. ‘Voor haar toekomst.’
‘Dat is zo,’ gaf Julia toe. ‘Maar geen grappen meer, en geen andere namen noemen dan die op jullie papieren staan; afgesproken?’
‘Afgesproken.’
De rij schuifelde dichter naar de loopplank en Grace keek op naar het schip waaraan zij haar eigen leven en dat van Mary Kate moest toevertrouwen, het schip dat hen over de enorme oceaan zou dragen. De grootte en stevigheid van het vaartuig stelden haar gerust, evenals het professionele gedrag van de bemanning die gestaag doorwerkte onder het waakzame oog van een lange, gezaghebbende gestalte bij de reling.
‘Hoe heet hij trouwens? De kapitein?’
‘Reinders,’ vertelde Julia en spelde de naam voor haar. ‘Duitse naam – je spreekt het uit als “Rainders” – maar het is een Amerikaan. Het schip is ook Amerikaans.’
‘Dan zal hij de weg wel weten, hè?’ De twee vrouwen wisselden een behoedzaam lachje boven Mary Kates hoofd.
Toen ze bijna aan de beurt waren, haalde Grace haar reispapieren tevoorschijn; ze hield ze stevig vast om ze te beschermen tegen de wind die met vlagen over de aanlegsteiger waaide. Ze keek de dik ingepakte Mary Kate even aan en gaf haar een bemoedigende knipoog. Toen wendde ze zich tot Julia.
‘Ik wil iets tegen je zeggen, als jij tenminste een hele minuut je mond kunt houden.’
Julia deed haar mond al open om commentaar te leveren, maar hield zich bijtijds in en kneep schuldbewust haar lippen op elkaar.
‘Ik wil je bedanken voor alles wat je gedaan hebt, Julia. Bedankt dat je met me meegegaan bent naar Londen, en in de eerste plaats, dat je ons naar Liverpool gebracht hebt. Ik weet echt niet wat ik zonder jou had moeten beginnen. Ik zou vast verdwaald zijn, dat weet ik zeker.’
Julia schudde haar hoofd.
‘Aye,’ hield Grace vol. ‘Ik had nooit…’ Ze aarzelde. ‘Het was zo verschrikkelijk, weet je.’
Julia’s ogen vulden zich met tranen.
Grace sloeg haar armen om die dappere schouders. ‘Ach, Julia, ik weet dat je van hem hield. Eerst had ik het niet door, maar later wel.’
‘Vergeef me,’ fluisterde Julia met haar natte wang tegen die van Grace.
‘Er valt niets te vergeven.’ Grace gaf haar een zoen. ‘En ik weet dat je nu ook van mij houdt, al weet ik zeker dat je me vaak vervloekt zult hebben.’
Julia wist niet of ze lachen of huilen, instemmen of ontkennen moest; dus hield ze haar vriendin alleen nog steviger vast.
‘Daarom – op grond van ons beider liefde voor Morgan en voor elkaar – vraag ik jou, Julia: wil jij op mijn vader en de jongen letten? Wil jij voor hen zorgen tot dit allemaal geregeld is? Als Ierland wint, zeil ik op de volgende boot terug… Maar als het lang duurt…’ Ze zette het opkomende gevoel van wanhoop snel van zich af. ‘Wil jij hen dan naar mij toesturen? Wil jij hen helpen, zoals je mij geholpen hebt? Ik heb niemand anders om het aan te vragen, zie je, en als jij het me belooft, weet ik zeker dat het voor elkaar komt.’
Julia veegde haar ogen af. ‘Dat beloof ik,’ zei ze; toen begon haar hart te bonken omdat de groep voor hen verdween.
‘Papieren?’ Cole Mackley, de stuurman, nam de documenten van Grace aan en vergeleek de informatie met de namen op zijn passagierslijst.
‘Mevrouw Bram Donnelly, twintig jaar, weduwe, en Mary Kathleen Donnelly, drie jaar, dochter, met bestemming New York?’
‘Aye,’ bevestigde Grace.
‘Eén kist?’
‘Aye.’
Hij hief zijn hand op en de pezige matroos naast hem hield de kist tegen. ‘Openmaken, alstublieft.’
Grace aarzelde en keek Julia aan.
‘Nu,’ drong hij, niet onvriendelijk, aan.
‘Verstekelingen,’ mompelde Julia. Grace knikte, pakte haar sleutel en deed de kist open.
De matroos neusde even tussen de paar kledingstukken en het extra voedsel; toen stond hij op en knikte. Grace sloot de kist weer af.
‘Nog vuurwapens of sterke drank bij u?’ informeerde Mack-ley.
‘Nee, meneer.’ Het was niet nodig het uitbeenmes te noemen dat, in een schede van stevig leer, goed verborgen in haar laars zat.
‘U kunt aan boord,’ beval hij, en plotseling werd Grace naar de loopplank geleid, weg van Julia.
‘Wacht!’ riep ze, terwijl ze opgenomen werd in de stroom van mensen die over de plank naar het schip liepen. ‘Wacht – Julia!’
‘Iedereen aan boord!’ De zeeman boven aan de loopplank wenkte dat ze door moesten lopen.
Ze worstelde om zich aan de stroom te onttrekken, terwijl de volgende groep haar van achteren insloot. ‘Julia!’ De paniek in haar stem ontmoedigde de anderen, die zenuwachtig begonnen te schuifelen en te mompelen.
‘U daar! Stop!’ beval Mackley toen Julia langs hem heen probeerde te komen. ‘Terug in de rij!’
Er ontstond een worsteling doordat de passagiers, plotseling bang dat ze achtergelaten zouden worden, naar voren begonnen te dringen; toen werkte Julia zich met de ellebogen door de drukte heen. Ze haastte zich naar de loopplank en onderaan kwam ze Grace tegen. Ze sloeg haar arm om Grace heen en stak haar andere arm naar beneden om Mary Kate ook te omhelzen.
‘Vaarwel,’ fluisterde ze hun toe, ditmaal in het Iers. ‘Vaarwel, vaarwel. God zegene en behoede jullie; moge Hij jullie veilig naar de overkant brengen.’
Hoewel de tranen over haar rood geworden wangen stroomden, probeerde zij hen vol zelfvertrouwen toe te knikken om hen gerust te stellen. Ze wilde hun zeggen dat alles goed zou komen, zelfs nu, met deze onmogelijke reis voor de boeg. Ze zette Mary Kate op de grond en kuste haar teder.
‘Jij bent sterk en moedig,’ verkondigde ze. ‘Onthou dat.’
Ze omhelsde Grace voor de laatste maal en de woorden stroomden over haar lippen: ‘Het spijt me dat we Morgan niet in veiligheid konden brengen, dat hij gestorven is… Dat hij zijn zoon nooit gezien heeft. O, mijn God, het spijt me zo. Ik smeek je: vergeef ons. Mij. Vergeef mij.’
Grace drukte haar wang tegen die van Julia. ‘Ik heb het jou nooit kwalijk genomen,’ fluisterde ze. ‘Nooit.’
‘Ik had zo’n hoge dunk van mezelf,’ ging Julia snel verder. ‘Mijn briljante geest, mijn nobele werk, bla, bla, bla.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Maar nu schaam ik me, Grace. Ik ben niets vergeleken bij jou. Jij bent de meest hoogstaande vrouw die ik ooit gekend heb – vriendelijk en sterk en dapper en eerlijk.’
‘Nou zeg, straks vraag je nog of ik een borrel voor je koop,’ plaagde Grace door haar eigen tranen heen.
Julia schoot in de lach. Ze zette met moeite de wanhoop die haar dreigde te overmannen, van zich af en hield Grace vast tot de groep achter hen er genoeg van kreeg, naar voren drong en hen voor eens en voor altijd van elkaar scheidde.
‘Tot weerziens,’ schreeuwde Grace vanaf de bovenkant van de loopplank, hand in hand met Mary Kate. Ze zwaaiden allebei.
‘Aye!’ gilde Julia en wierp hen een kushand toe. ‘Als God het wil,’ zei ze zachtjes in zichzelf en bleef lang nadat het schip de haven uitgevaren was in de ijskoude regen staan.
‘Dan wil ik de kapitein spreken,’ hield Grace vol en onderdrukte de paniek in haar stem. ‘Hij zal het wel rechtzetten als u dat niet kunt.’
Marcus Boardham kneep zijn donkere ogen afkeurend tot spleetjes, maar hij liet nogmaals zijn vinger langs de lijst lopen en tikte er halverwege op, met een beslist gebaar.
‘Geen hut op die naam,’ zei de hofmeester kortaf. ‘Mevrouw Bram Donnelly en kind, twee bedden in het vooronder.’
‘Wij hebben betaald voor een privé-hut. Dat staat duidelijk op mijn kaartje.’ Ze hield zijn blik vast en negeerde zijn duidelijk zichtbare irritatie. Eindelijk stuurde hij iemand naar de kapitein.
‘Ga naar beneden.’ Hij wuifde haar weg.
‘Nee, dank u,’ zei ze flink. ‘Ik wacht hier wel.’
De hofmeester liep langs hen heen, waarbij hij Mary Kate en haar dwong tegen de muur van de smalle gang te gaan staan, en ging zich snel bezighouden met een andere groep passagiers op zoek naar een hut – zij moesten volgens zijn lijst wel degelijk privé-accommodatie hebben en hadden daarom recht op zijn aandacht. Het waren stuk voor stuk Engelsen; Grace knarste met haar tanden en weigerde zich te laten intimideren.
‘Problemen, meneer Boardham?’
Opgeschrikt door de gezaghebbende stem keek Grace over Boardhams schouder recht in een paar indrukwekkende blauwe ogen; met deze man viel niet te spotten.
‘Kapitein Reinders.’ Ze hield Mary Kates hand stevig vast en drong voorbij de hofmeester. ‘Er is ruim van tevoren een privé-hut geboekt voor mijn dochter en mij, maar uw personeel zegt dat het niet doorgaat.’
‘Hoe zit dat?’ De kapitein keek over haar hoofd naar Boardham.
‘Er staat geen “mevrouw Donnelly” bij de eerste klasse, kapitein. Alleen bij het vooronder.’
‘Hebt u haar papieren bekeken?’
Boardham ontweek Grace, ging dichter bij de kapitein staan en nam hem terzijde, zodat ze buiten haar gehoor stonden.
‘Kaartjes zijn eerste klasse,’ gaf hij zachtjes, met tegenzin, toe. ‘Maar de eerste klasse zit vol. Op de passagierslijst staat vooronder.’ Hij hield de lijst omhoog als bewijs.
Reinders vloekte binnensmonds, met opeengeklemde kaken.
Laat die vervloekte dieven naar de hel lopen, dacht hij woedend. Hij zag meteen wat er gebeurd was. De directie had die Amerikaanse arts met zijn familie in de eerste klasse gezet, waarschijnlijk als gedeeltelijke beloning voor zijn diensten; de Ierse mevrouw Donnelly en haar dochtertje waren in het vooronder gedumpt. Hij wierp nog een blik op de passagierslijst. Alle anderen zouden inmiddels al op hun plaatsen zijn; niemand zou vrijwillig zijn hut opgeven. Het ontging hem niet dat mevrouw Donnelly de enige Ierse passagier in de eerste klasse geweest zou zijn. Vervloekte dieven, dacht hij nogmaals, maar er was niets aan te doen. Boardhams aanwezigheid was hij ook al beu – nog een voorwaarde van de directie, hoewel niemand wist waarom in vredesnaam. De man was bepaald irritant met zijn onbeschaamde zelfingenomenheid. Reinders duwde hem opzij en wendde zich tot de vrouw en haar dochtertje.
‘Er is inderdaad een fout gemaakt, mevrouw Donnelly; daar hebt u volkomen gelijk in. Ik bied u mijn nederige excuses aan, evenals mijn hofmeester, meneer Boardham.’ Hij wierp de man een waarschuwende blik toe.
Boardham liet zijn hoofd even zakken, maar het gebaar kwam niet bepaald oprecht of verontschuldigend over.
‘Het spijt me, maar er is geen enkele manier om deze situatie te verhelpen, tenzij u onmiddellijk van boord wilt gaan en op een ander vaartuig wilt boeken.’
Graces hart sloeg een slag over. ‘Nee, kapitein, dat doe ik niet.’ Ze keek hem recht aan. ‘Ik heb niet voor het schip betaald, maar voor uw reputatie als kapitein. Hebt u dit schip niet veilig de haven ingeloodst, ondanks een lelijke storm en het verlies van uw halve bemanning? Dat heb ik horen vertellen. Ik heb gehoord dat u een man van eer bent. God heeft mij ertoe geleid mijn leven en dat van mijn dochter in uw handen te leggen, kapitein Reinders, en ik blijf aan boord tot Hij zegt dat ik eraf moet.’
Verrast door deze toespraak bekeek hij haar nog eens. In plaats van de verlegenheid die hij van vrouwen – en van deze broodmagere, broze vrouw in het bijzonder – verwachtte, zag hij de vastbesloten vooruitgestoken kin en het snelle oplichten van haar ogen. Waren ze grijs of groen? vroeg hij zich tot zijn eigen verbazing af. Toen zag hij dat ze precies de kleur van de zee hadden, even veranderlijk. Hij nam een beslissing.
‘Bent u bereid in het vooronder te reizen, mevrouw?’
‘Heb ik een andere keuze, kapitein?’
‘Nee, mevrouw Donnelly, ik vrees van niet.’ Hij wierp een blik op het kind naast haar: even bleek als zij, maar vol zwijgend vertrouwen. ‘Natuurlijk wordt uw reis volledig vergoed en ik zal alles doen wat in mijn macht is om te zorgen dat u van alle gemakken voorzien wordt.’ Hij wendde zich tot de hofmeester. ‘Mevrouw Donnelly en haar dochter moeten de twee laagste bedden naast de deur krijgen; die moeten met een gordijn afgeschermd worden zodat ze meer privacy hebben. Ik wil dat dit onmiddellijk geregeld wordt. Jij moet er persoonlijk voor zorgen, Boardham. Mevrouw Donnelly, u kunt uiteraard de maaltijden gebruiken in de eetzaal, samen met de passagiers van de eerste klasse.’ Hij zweeg even en zei zachtjes: ‘Beter eten voor het kind.’
‘Dank u wel, kapitein.’ Grace kneep bemoedigend in Mary Kates hand. ‘Dan zal ik u verder geen last bezorgen.’
‘U hebt mij geen last bezorgd, mevrouw Donnelly. Vraag gerust naar mij, als ik nog meer voor u kan doen.’ Hij knikte kort, wierp de hofmeester een scherpe blik toe en liep met grote passen terug door de zaal.
Boardham, gestoken door de houding van de kapitein, snauwde een jonge matroos iets toe; die tilde snel Graces kist op zijn schouder en ging hun voor naar het smalle trappenhuis. Grace en Mary Kate volgden, maar raakten verder achter omdat ze op de trap zorgvuldig moesten kijken waar ze hun voeten neerzetten.
Het trappenhuis eindigde rechtstreeks in een enorme ruimte die door smalle wandelpaden in drie afdelingen verdeeld werd. Over de gehele lengte van de ruimte waren houten planken getimmerd, drie rijen boven elkaar, en ondanks het gedempte, flakkerende licht van olielampen aan de wand was het vrij donker. Het schip rolde licht doordat de zee er tegenaan klotste; het hout kreunde en kraakte. Grace voelde de aanwezigheid van mensen nog voordat ze hun gestaltes zag, ineengedoken op hun bed of zittend boven op hun gebutste kist om het weinige wat hun nog restte – kinderen inbegrepen – te beschermen. Hun ogen stonden waakzaam en ze spraken op gedempte toon.
‘Hé, jullie zullen moeten verhuizen,’ zei de matroos nors tegen twee oudere mannen die de bedden naast de deur voor zichzelf hadden opgeëist.
‘En waarom dan wel?’ vroeg een van de mannen achterdochtig.
‘Gereserveerd voor deze vrouw en haar kind,’ klonk het kordate antwoord. ‘Opschieten, nu. Bevel van de kapitein.’
‘En als we dat niet doen?’ De andere man sprak nu op zachte, dreigende toon.
‘Dan worden jullie van het schip gezet,’ waarschuwde de matroos. ‘Overboord gegooid waarschijnlijk. Kapitein Reinders vraagt nooit iets tweemaal. Hij is een Amerikaan.’
De twee mannen vervloekten de Amerikaanse kapitein en zijn bijdehante bemanning, maar haalden de bundel stof die hun gehele aardse bezit uitmaakte bij elkaar en liepen naar de achterkant van het vooronder, waarbij ze Grace ruwer opzij duwden dan noodzakelijk was.
Het gemompel in het vooronder was opgehouden omdat de andere passagiers bezorgd naar de woordenwisseling geluisterd hadden. Ze bekeken Grace achterdochtig; ze wisten niet zeker of het feit dat de kapitein belang in haar stelde, betekende dat het de moeite waard was haar te leren kennen of juist dat ze veel van haar te vrezen hadden.
‘Bedankt voor uw hulp,’ zei Grace zachtjes toen de jonge matroos haar kist naast het onderste bed zette.
‘Geen probleem, mevrouw,’ antwoordde hij monter. ‘Ik kom zo terug om een gordijn voor u op te hangen.’
Grace overzag de situatie en kwam snel tot een besluit. ‘Dat is niet nodig.’ Ze sprak zo luid dat iedereen haar kon horen. ‘Ben ik soms geen meisje van de landweg, gewend aan het goede gezelschap van mijn buren? Maak maar geen drukte over een gordijn.’
De matroos hield zijn hoofd scheef en keek haar verbaasd aan. ‘Het is een bevel van de kapitein, mevrouw,’ hield hij vol. ‘Ik moet het hierheen brengen.’ Hij keek naar de waakzame gestaltes op hun bedden. ‘Maar ik mag het vast ook aan u geven; u kunt ermee doen wat u wilt.’
‘Zal ik zeker doen.’ Grace gaf hem een snelle knipoog.
Het duurde een ogenblik voordat hij het begreep, maar toen knipoogde hij terug, knikte en liep fluitend de trap op, zodat zij alleen waren met de andere passagiers.
Ze zette haar eigen hoed af. Daarna maakte ze ook de linten van Mary Kates hoedje los, haalde haar vingers door de korte krullen van het kind en warmde de rode wangetjes tussen haar gehandschoende handen. Het meisje keek aandachtig naar haar op.
‘Het komt allemaal goed, agra,’ suste ze. ‘We zijn veilig aan boord van dit prachtige schip gekomen. En kijk ons nou eens, met ieder een eigen bed, elke dag eten, dat is beloofd, en een groot avontuur voor ons. Nou, voor je het weet, zien we je oom Sean alweer, en zal die even verbaasd zijn omdat je zo ontzettend groot geworden bent!’
‘Echt waar?’ vroeg Mary Kate en raakte haar moeders wang aan.
‘O, aye,’ verzekerde Grace haar. ‘Eerst ziet hij mij en dan kijkt hij om zich heen en vraagt: “Waar is mijn kleine Mary Kate, en wat is dat nou voor reus die je over zee hebt meegenomen?” Dan doet hij zijn armen over elkaar en kijkt boos naar jou, zo woest als hij maar kan, en vraagt streng wat jij met zijn lievelingsmeisje gedaan hebt.’
‘Zeg dat ik haar ingeslikt heb.’ Mary Kate giechelde en hield toen een hand voor haar mond.
Grace lachte ook, van de weeromstuit, en opeens konden ze geen van beiden ophouden. Ze gaven eraan toe en lachten tot de tranen over hun wangen rolden en ze het zout op hun tong proefden; Grace trok Mary Kate op het bed en bezorgde haar bijna de kieteldood. De mensen naast hen keken als bevroren toe, niet wetend wat ze ervan moesten denken. Toen het aanstekelijke gegiechel aanhield, keken ze elkaar verstolen aan en schudden meewarig het hoofd over die arme, waanzinnige vrienden van de Amerikaanse kapitein. Al snel echter begonnen ook hun lippen te trillen; de vrolijkheid die hun van nature eigen was, liet zich niet langer bedwingen, zo besmettelijk waren het gegiechel van het kleine meisje en de vreugdekreten van haar moeder.
Langzaam verspreidde het gelach zich tot helemaal achter in het vooronder, tot het laatste bed in het donkerste hoekje; deze malligheid was een opluchting voor degenen die zeker wisten dat hun harten zouden barsten door de spanning van het vertrek. Het breidde zich uit en nam toe tot het aan dek de oren van de kapitein bereikte.
Hij hield zijn hoofd scheef om te luisteren naar het gekrijs van de meevliegende meeuwen, zoals hij eerst dacht, maar herkende toen het menselijke karakter ervan. Gelach. Gelach, afkomstig van die wanhopige, haveloze massa beneden! Wat vonden ze er in vredesnaam zo grappig aan als slaven in een donker, dompig vooronder gepakt te worden voor een riskante reis over een eindeloze, grillige zee naar een onbekend land?
‘Ze zijn inderdáád gek,’ mompelde hij en schudde zijn hoofd.
Toen het geluid echter sterker werd, begon zijn eigen mond ook te trillen; een glimlach overwon de spanning die zich eerst op zijn gezicht afgetekend had; het ongemakkelijke gevoel in zijn hart begon te verdwijnen en hij voelde opnieuw het zelfvertrouwen dat hem de laatste weken ontbroken had. De Eliza J voelde stevig aan onder zijn voeten, de volle zeilen boven zijn hoofd trokken het schip door een verkwikkende zee en de wind in zijn gezicht was prikkelend en schoon. Hij was meester en bevelhebber! De vrolijkheid die door zijn aderen stroomde, vond een uitweg in een krachtige lach, zodat alle bemanningsleden aan dek een ogenblik ophielden met werken en naar hem omkeken.
Mary Kate was na haar lachbui meteen in slaap gevallen, volkomen uitgeput, en ook Grace had liggen dommelen, met haar dochter in de armen. Toen ze weer wakker werd, was de sfeer in het vooronder veranderd; overal om haar heen hoorde ze haar medepassagiers die zich installeerden op de plek die de komende maand hun thuis zou zijn.
Ze trok voorzichtig haar arm onder Mary Kate uit. Daarna ging ze rechtop zitten, trok haar kleren recht en keek in het flakkerende, vage licht om zich heen naar alle onbekende gezichten. Nu en dan huilde ergens een baby; dat geluid werd gevolgd door het snelle sussen van de moeder en het geritsel van kleding als het kind aan de borst gelegd werd. Haar eigen borsten reageerden nog altijd op kindergehuil, maar de pijn werd elke dag minder. Ze zag dat de matroos was teruggekeerd terwijl ze sliep: een vierkante lap canvas was opgevouwen op haar kist gelegd, samen met een stuk touw. Hoezeer ze er ook naar snakte dit gordijn op te hangen en zich erachter te verbergen, ze deed het niet. Stilletjes, om Mary Kate niet te wekken, liet ze zich van het harde bed glijden en besefte, plotseling heel helder, dat er niet meer beddengoed was en dat dit stuk canvas uiteindelijk goed van pas zou kunnen komen als extra laag tussen de dunne mat en haar rug. Ze ging rechtop staan, stapte het voornaamste gangpad op dat over de hele lengte van het vooronder liep en keek nu wat openlijker om zich heen. Hoewel ze hoopte een bekende te zien, wist ze tegelijkertijd dat haar vrijheid afhing van anonimiteit; in feite had ze al gevaarlijk veel aandacht op zich gevestigd.
Ze draaide zich om toen ze voetstappen op de trap hoorde en zag dat Boardham met een lantaarndrager het vooronder binnenkwam. Hij bleef een ogenblik staan en sloeg toen hard met een gaffel tegen de wand.
‘Attentie.’ Zijn stem dreunde door de ongemakkelijke stilte. ‘Het vrachtruim is ontdaan van verstekelingen; die zijn van boord gezet en bevinden zich nu onder het gezag van de magistraat.’ Hij keek brutaal in het rond, iedereen tartend deze actie aan te vechten.
Sommige passagiers in het vooronder moesten wel vrienden of familie onder de verstekelingen hebben, dacht Grace, al durfde niemand dat nu nog toe te geven uit angst ook in de gevangenis terecht te komen.
‘We hebben de riviermonding achter ons gelaten en zijn nu op zee,’ kondigde de hofmeester zelfingenomen aan. ‘Maak uw bezittingen vast en kom op ordelijke wijze naar het hoofddek, waar kapitein Reinders u zal toespreken.’
De passagiers drongen instinctief naar voren; Boardham bonkte opnieuw krachtig tegen de wand.
‘Eén tegelijk, één tegelijk,’ snauwde hij. ‘Maak eerst uw bezittingen vast!’
Hij keek dreigend naar hen en verdween weer; doordat de man met het licht hem volgde, leken de schaduwen nog donkerder. Grace ging weer op het bed zitten en schudde Mary Kate zachtjes heen en weer tot haar ogen open gingen.
‘Zijn we er?’ Haar stem klonk hoog en schor.
‘Ach nee, kleine meid!’ Grace glimlachte. ‘Het is nog een heel eind. Maar nu wil de kapitein ons allemaal spreken, dus hier is je hoedje, en dan gaan we!’ Ze dwong zich enthousiast te spreken; ze besloot dat ze voortaan altijd zou doen alsof deze reis bijzonder plezierig was, alsof alles precies was zoals het moest zijn.
Ze waren bijna als eersten aan dek, maar steeds meer anderen vonden de weg naar boven; uiteindelijk werden ze omringd door een zee van gezichten. Omdat het schip op de golven deinde, stommelden veel passagiers – niet aan die beweging gewend – tegen hun buren aan zodat die ook nauwelijks in evenwicht konden blijven.
‘Ga zo staan.’ Grace zette haar voeten wijd uit elkaar op het dek. ‘Laat je lichaam tegen de beweging van het schip in wiegen. Vecht er niet tegen,’ voegde ze eraan toe. ‘Zet je alleen schrap.’
Mary Kate deed wat haar gezegd werd en anderen volgden hun voorbeeld, tot iedereen in hun omgeving tamelijk stevig stond. Grace draaide haar gezicht naar de wind, kneep haar ogen half dicht en ademde de frisse lucht in.
‘Welkom aan boord van de Eliza J.’ De autoritaire stem trok ieders aandacht. ‘Ik ben kapitein Reinders. Dit is meneer Mackley, de stuurman.’ Hij wees op een pezige, woest uitziende man rechts van hem. ‘En dit is meneer Dean, de tweede stuurman.’ Dean was krachtig gebouwd, met enorme schouders; zijn gezicht was vriendelijk, vond Grace. ‘Meneer Boardham, de hofmeester van het schip, hebt u al ontmoet. En dit is dokter Draper, die uw medische verzorging op zich zal nemen, mocht dat nodig zijn.’
De overdreven deftig geklede dokter stond op enige afstand naast de kapitein zijn vingernagels te bestuderen; hij reageerde nauwelijks op het feit dat hij voorgesteld werd.
Reinders fronste licht zijn wenkbrauwen en ging toen verder: ‘Aan boord van elk schip gelden regels – zo ook op de Eliza J. U moet deze regels nauwkeurig gehoorzamen; zo niet, dan steekt u de Atlantische Oceaan over in een kleine cel in het vrachtruim.’ Hij zette een hand in zijn zij en schoof de achterkant van zijn jasje net genoeg opzij om de kolf van een pistool te laten zien.
‘Nummer één: geen sterke drank. Als u die hebt, zorg dan dat u er meteen vanaf komt. Nummer twee: geen wapens. Geef uw pistolen, messen en knuppels bij meneer Mackley in bewaring; u krijgt ze terug als u van boord gaat. Nummer drie: geen vuur in het vooronder. Dat betekent: niet koken, niet roken, geen kaarsen. U moet op elkaar toezien; anders kan het gevolg zijn dat u midden op de oceaan op een brandend schip gevangen zit, als ratten in de val.’ Hij zweeg even om het volle gewicht van zijn woorden tot hen door te laten dringen. ‘En ten slotte: er mag niet gevochten worden. Ga met uw conflicten naar meneer Boardham, dan zal hij ze beslechten. Hij heeft het laatste woord.’
‘Maar meneer, hoe moeten we dan koken?’ vroeg een vrouw.
‘Hierboven op het hoofddek zijn vier kombuizen.’ Reinders wees op de kleine kookvuren. ‘Die worden elke ochtend aangestoken. U komt eenmaal per dag in groepjes boven om te koken. Eenmaal maar. Hou daar dus rekening mee.’ Hij zweeg even. ‘U krijgt vanavond rantsoen voor een week; dan over zeven dagen weer. U moet daar zeven dagen mee doen. Eerder krijgt u niets. Water wordt elke ochtend uitgedeeld. Als meneer Mackley de klok luidt, breng dan uw potten mee en ga in de rij staan. Dat is uw water om te drinken, om mee te koken en te wassen. Begrepen?’
Ze keken elkaar aan en knikten aarzelend.
‘De latrines bevinden zich op het dek,’ vervolgde Reinders. ‘U moet allemaal om beurten gaan, dus wees snel. Doe uw behoeften nooit, onder geen enkele omstandigheid, ergens anders op het schip; zelfs niet in een emmer die u goed wilt schoonmaken, want daarmee riskeren we het verspreiden van ziektes.’
Dat ging goed, vertelde hij zichzelf tevreden. Tot nu toe geen enkel probleem.
‘De eetzaal op het hoofddek is alleen voor passagiers-eerste-klasse, evenals het voordek. Op het achterdek kunt u koken, schoonmaken en een luchtje scheppen. U kunt hier ook een pijp roken.’
Hij keek Mackley even aan: had hij iets over het hoofd gezien? De stuurman knikte discreet met zijn hoofd in de richting van het vrachtruim.
‘Juist. Niemand mag in het vrachtruim komen. Als u daaruit iets nodig hebt, vraag het dan aan meneer Mackley, die daar de leiding heeft tot onze aankomst.’ Mackley knikte kort. ‘Goed. Dat zijn de regels. Ze zullen opgehangen worden op een plek waar iedereen ze kan zien. Als u zich daaraan houdt, zal de reis voor u goed verlopen. Met goed weer kunnen we over dertig dagen in New York aankomen. Dank u wel.’
Hij keerde zich kordaat om en stapte naar de helmstok, met Mackley vlak achter zich. Dean stak over naar de plaats waar twee matrozen oude trossen uit elkaar haalden voor het breeuwen, terwijl Boardham over het dek de eetzaal voor de eerste klasse in glipte om de passagiers die daar op hem wachtten op de hoogte te brengen.
Grace voelde dat een hand verlegen op haar arm gelegd werd.
‘Bent u dat, mevrouw Donnelly?’
Ze keerde zich om en keek in het bleke, afgetobde gezicht van een vrouw die ze nauwelijks herkende.
‘Alice?’ vroeg ze. ‘Ben jij Alice? Uit het hotel?’
‘Aye.’ Alice glimlachte en Grace zag dat ze bijna al haar tanden verloren had. ‘Dat was uw huwelijksreis, als ik me goed herinner. Droeg u niet op een avond een japon van nachtblauw fluweel, en uw haar helemaal opgemaakt met bloemen?’
Grace knikte en besefte hoe ze er op dit moment uitzag; haar hand ging omhoog naar de slierten die uit haar knot ontsnapt waren. ‘Aye. Dat was een heel ander leven, toen.’ Ze knikte. ‘Dublin is veranderd sinds die tijd.’
‘De hele wereld is veranderd,’ zei Alice grimmig. ‘Niets is nog hetzelfde.’
‘Ben je nou je huis kwijtgeraakt? Ben je daarom weggegaan?’
‘Aye, mijn huis en mijn werk. Maar mijn familie niet, God zij dank.’ Alice sloeg vurig een kruisje. ‘Mijn man is naar Amerika gegaan; dat is nou een jaar geleden, dus ga ik alleen met de twee kinderen.’ Ze glimlachte naar het kleine meisje naast zich. ‘Dit is Siobahn, en daar staat onze Liam.’ Iets verderop stond een al even magere jongen van een jaar of tien. Hij zag er vastberaden uit, had de handen diep in de zakken van zijn jasje, de kraag omhoog, precies als de grote schooiers op het schip.
‘Die zullen blij zijn hun vader weer te zien.’
‘Ik hoop maar dat hij blij is hén weer te zien.’ Alice keek bezorgd.
‘Reken maar. Hij laat jullie toch zeker allemaal overkomen!’
Alice trok Siobahn dichter naar zich toe. ‘Eerlijk gezegd hebben we al die tijd niets van hem gehoord. Maar hij leeft nog,’ verzekerde ze Grace. ‘Tally McGarrity kreeg een brief van haar vent waarin stond dat die van ons in een kosthuis in Cross Street zat. Had met hem gesproken en zo.’
‘Weet hij dat jullie komen?’ vroeg Grace vriendelijk.
‘O, aye.’ Alices ogen lichtten hoopvol op. ‘Ik heb een brief laten schrijven waarin staat dat we eraan komen. Ik heb geen keus: geen manier om de kost nog te verdienen, en geen eten voor de kinderen.’
‘Dan verwacht hij jullie,’ stelde Grace haar gerust, al had ze er een zwaar hoofd in als ze het achterdochtige gezicht van de jongen weer zag; ze keek in het gezichtje van haar eigen dochtertje, zo vol vertrouwen. ‘Dit is mijn Mary Kate. Ze is verlegen, maar wel blij met jullie gezelschap.’
‘Ach, maar u reist toch zeker eersteklas, mevrouw?’ Alice keek achterom naar de hutten. ‘We zullen u echt niet veel zien.’
‘Toevallig ben ik aan de eersteklas hutten ontsnapt, Alice, en reis ik in het vooronder, met alle andere fatsoenlijke lui!’ lachte Grace.
‘Dat kan nooit. Uw jonker is een Engelsman!’
‘Wás een Engelsman,’ verbeterde Grace. ‘Hij is gestorven en ik ben eruit gezet. Een Ierse weduwe kunnen ze niet luchten,’ voegde ze er laconiek aan toe. ‘Ik ga naar mijn broer.’
‘Ach mevrouw, dan hebt u tegenspoed gehad.’
‘Daar ontkomen we geen van allen aan, of wel soms, Alice?’
‘Nee, mevrouw,’ zei Alice plechtig. ‘Het zijn zware tijden.’
Boardham keek geërgerd naar de twee vrouwen die nog aan dek waren. Ze hadden al lang geleden met de anderen mee naar beneden moeten gaan, maar nee. Dat was weer typisch Iers, ze deden gewoon wat ze maar wilden. Hij begon in hun richting te lopen en stopte opeens, van zijn stuk gebracht toen hij zag hoeveel de oudste vrouw op zijn moeder leek. Zijn maag draaide om bij de gedachte aan dat loeder dat hem had weggerukt bij de vader van wie hij hield. Hij proefde de zure smaak van gal in zijn mond; woedend spuugde hij op de grond. Ze was niets anders dan een hoer geweest, zijn moeder. Een Ierse hoer die niet wist hoe goed ze het getroffen had. Vol bitterheid dacht hij aan de dag waarop ze Liverpool uitvoeren, zonder bericht achter te laten, zodat zijn vader uit zijn werk niets meer dan een koude haard en een leeg huis zou aantreffen. Zijn vader – een Engelsman, een heer met goede manieren en een goede opleiding. Zij was weggelopen omdat hij haar sloeg, maar hij sloeg haar omdat zij dronk en ontrouw was; Boardham hoorde hem dat zeggen en geloofde dat meteen. Hij was nog maar een jongen geweest en zij had tegen hem gelogen, hem meegenomen naar Ierland, waar iedereen hem haatte omdat hij Engels was en waar hij iedereen haatte omdat zij dat niet waren. Het had twee lange jaren geduurd voordat hij besefte dat zijn vader hem niet kwam halen, dat hij zelfs geen idee had waar de jongen was; hij was weggelopen toen zijn moeder weer eens een delirium had – en toen kwam hij erachter dat zijn oude heer gestorven was. Eenzaam gestorven, zonder de troost van zijn zoon. Dat had Boardham haar nooit vergeven, en dat zou hij nooit doen. Hij hoopte dat zij dood was; daar bad hij om: dat de wereld van haar verlost zou worden. Voor zover alle anderen wisten, was hij een Engelsman die niets te maken had met al dat tuig in het vooronder.